Benetnash

Benetnash in het eerste huis

De diepliggende overtuiging van ‘Er is geen sprake van dat de mens iets aan zijn eigen leven te zeggen heeft!’ dient hier te worden bekeken en ontmaskerd. ‘Er valt hier niet over te discuteren : het is nu eenmaal zo.’ En de mens... hij zal doen wat hij moet doen; hij zal gehoorzamen aan de oer-wetten, zoals ze door de oer-god zijn opgesteld. Deze stellingname wil de mens als een ‘visje’ in de zee houden: hij, die eigenlijk niets aan zichzelf te zeggen heeft en gedwee zijn straffen zal moeten ondergaan. De mens, die zogezegd MOET buigen voor het Grotere.

‘De Mens ? Hij heeft immers niets te zeggen aan zijn bestaan!
Wees maar klein en bescheiden : je hebt niets in de pap te brokken hoor!’
Deze overtuiging waarmede de mens geboren wordt, verhindert natuurlijk dat hij zijn leven zélf in handen gaat nemen. Hij stelt zich ondergeschikt aan het ‘Lot’, aan een fatalistisch gebeuren. Er is hier mogelijk wel plaats voor een of andere soort van goddelijke Wil of de kracht en de gave van bepaalde mensen die zouden kunnen de toekomst ‘voorzien’, maar er iets aan veranderen? Neen, dat kan toch niet !
Hij staat zelfs niet meer open voor een andere levensvisie; hij sluit zijn ogen hiervoor en blaast verder zijn belletjes in de zee, als een visje dat zich nu eenmaal gelaten neerlegt bij de gang van leven, waar hij toch niet moet proberen iets aan te zeggen te hebben. Het is de Macht van de Leugen die met de oermoedermelk wordt opgezogen: deze Moeder houdt liefst van al het kind in haar greep. Het kind zelf durft hier niet buiten treden, anders zou hij wel eens gestraft kunnen worden door de oerkracht. Hij blijft maar liefst met zijn hoofd onder het Gezag van deze Leugen.

Tegen deze mens zouden wij zeggen: “Verschuil je toch niet langer achter datgene wat de Oerleugen jou probeert wijs te maken en treed nu tevoorschijn met jouw IK-kracht! Laatje niet wijsmaken dat de Mens een niemendalletje is dat niets te zeggen heeft aan zijn leven Het is juist de mens die de oergodheid een stap verder kan brengen, door de streng met het verleden door te knippen en als Bewuste Mens zelf zijn leven te  gaan leiden, door het lijden en de dood uit te schakelen Het is aan de mens om te breken met de Macht van het Fatalisme ‘binnen deze oer-overtuiging die de mens als klein en onvermogend wenst te houden !“

De overtuiging ‘ik ben maar pover... , wat stelt het menselijke zijn, het lichaam eigenlijk voor? Wie ben ik toch... , ach... , de kleine mens in zijn kleine lichaam...’ een zelf-relativering tot en met, vaak een zelf-afbraak. ‘Het haalt allemaal niets uit; welk een mooie jurk of jas ik ook zal aantrekken, ik blijf altijd maar een schamel, nietig mens’. Een niet ten volle erkennen of goedkeuren van de eigen verschijning. Het voelt soms wel aan of het lichaam ‘een komedie’, een schamel iets, een schijn is..., omdat men de inhoud van het eigen Ik dat hierin geborgen ligt, ‘neerhaalt’ of minacht. ‘Bekijk dit nu een keer...’. Onvoldoende zelfrespect kan een mens onderuit halen. Hij dient zichzelf te betrappen op deze zelfneerhalende blik naar het eigen ik, naar het eigen lichaam. Men weigert het lichaam in volle vlezigheid en schoonheid te erkennen. ‘Ik ben veel te mager, of te pezig, enz. ...‘. Het gebeurt dat men zichzelf ânders wil zien; men is niet tevreden met het IK, met het eigen lichaam. Men maakt zichzelf wijs niet goed, niet echt mooi te zijn. Men ‘wil’ anders zijn, mooier zijn. In de ontevredenheid met het eigen ik, met het eigen voorkomen, ontstaat de ‘begeerte’... om dit gevoel van ‘ik schiet tekort’ te compenseren: het is best mogelijk dat men een over-compensatie zoekt in bijvoorbeeld het presteren of zich waar willen maken op een of ander gebied. (Heb je me gehoord? Heb je me gezien?)

In zekere zin zal men ook worden aangetrokken of gefascineerd door datgene wat symbool staat voor de fierheid en de waarde van de ‘mannelijke kracht’ in een mens (bijvoorbeeld de mannelijke geslachtsorganen). Men kan flirten met het mannelijke symbool van trots, ter compensatie voor het eigen gevoel van leegte en schamel zijn, men kan zich schamen om het ‘vrouwelijke’ in zichzelf. Men aanbidt het mannelijke, de Grote, de vader, de sterke kracht die alles zal moeten oplossen... Men verwacht de redding van het Grote buiten zichzelf, in plaats van zelf het Leven te leiden vanuit de eigen grootsheid. Men plaatst dit beeld van de Fallus in het midden; men kan er zich aan vastzuigen, aan vastkleven... de eigen persoonlijkheid verdwijnt hierbij in het niet.

Men kan zichzelf verliezen: vanuit een diepliggende overtuiging van minderwaardigheid kan men zichzelf vergooien. Men leeft mogelijk vanuit de overtuiging alles te moeten dragen, torsen, verstaan en vergeven, alsof men het recht niet heeft om als IK evenwaardig aan de andere te bestaan.

In aanvang heeft Benetnasch het gevoel dat hij eigenlijk niets of weinig te zeggen heeft aan zijn bestaan, dat het Gezag buiten hem, wie of wat dit ook moge zijn, zijn lichaam naar believen elk ogenblik zou kunnen villen. Het lijkt wel of Leven in de Stof (op Aarde) en Pijn samen moeten gaan, alsof het leven eigenlijk een martelgang is. Alsof hijzelf niets te zeggen heeft aan zijn leven, aan zijn bestaan, aan zijn lichaam. Het leven dient geleden te worden... Hij zal op fundamentele wijze moeten breken met deze zelf-destructieve overtuiging!

Hij ziet in aanvang de mens als ‘zwak’ onder andere omdat hij ‘in de Stof bestaat en deze stof zo betrekkelijk en kwetsbaar is. Hij zal moeten gaan inzien dat de mens deze onkwetsbaarheid zelf in handen heeft en dat hij helemaal geen angst en pijn hoeft te hebben, wanneer hij maar stopt de mens als een zwak, machteloos schepsel te beschouwen!

Het vrouwelijke, moederlijke kan zichzelf hier neerhalen, vernietigen of geheel ondergeschikt stellen aan de mannelijke, sterke krachten. Men stelt de ganse persoonlijkheid dan in dienst van het onpersoonlijke ‘mannelijke’ in zichzelf of hierbuiten. Verdriet, boosheid, hardheid en veroordeling, kritiek, een teleurgesteldheid... vooral t.o.v. het eigen IK, zullen moeten worden vervangen door Liefde en Respect tot het eigen goddelijke IK, een herwaardering van dit Zijn naar ziel en lichaam, in dankbaarheid... Elk gevoel van verdriet, van onvolmaaktheid, van ontevredenheid, van begeerte... verdwijnt in deze waardering van de schoonheid van het IK, in opperste Liefde tot het eigen Menselijke Zijn. De herwaardering van de positieve Moederkracht in zichzelf. Deze mens houdt nu van zichzelf, van zijn lichaam. Hij is nu tevreden met zijn zijnsaard: dit is het begin van zijn geluk. De zachte, schenkende, liefdevolle vrouwelijkheid neemt nu haar plaats in. De Mens is nu blij om wie HIJ IS.


Benetnash conjunct met Neptunus 2.00

‘Maak jezelf niets wijs... ; maak een ander niets wijs !‘
Grootse dingen worden verteld... Grootse woorden worden gebruikt... De pastoor op de preekstoel of moeder bij het slapengaan aan haar kind, de leraar op school, vader aan de tafel... Het kind kijkt met ontzag op naar deze grootse woorden... een beetje mysterieus, boeiend, maar fantastisch...

Wat is er van waar? Waar begint de fantasie en de verbeelding?

Zoals een kind met de ogen wijd open luistert naar een fantastisch sprookje. Hij heeft een goed inbeeldingsvermogen en verbeeldt er zich nog vele mooie zaken bij. Hem wordt ontzag ingeboezemd voor het Onmetelijke... Hij mag zichzelf niet laten opnemen in de energieën van de ijle dimensies.

Hem wordt misschien verteld van het Grote Wonder van dat onbereikbare Godsbeeld... , waartegenover de mens zo klein en nietig is... Mogelijk vertelt hijzelf dit verder aan zijn kinderen. Hij houdt het Hoge, het Grootse zo onbereikbaar ver boven de mens. ‘De mens moet zich goed gedragen, liefst nederig en simpel blijven, gehoorzamen en opletten wat hij doet...’ Mogelijk komen voorspellingen en grootse profetieën hem ter ore... ; hij luistert er verwonderd en geboeid naar, een beetje bevreesd soms. Mogelijk hoort en ziet hij dingen die er niet werkelijk zijn, omdat hij wéét dat er meer is dan het met de ogen waargenomene...

Het Grote Mysterie van het Leven zelf boeit hem (en dat is op zich niet slecht) ; hij kan zich openstellen voor het verre, het nietgekende, het raadselachtige, voor deze zaken waar de mensheid niet meteen een antwoord op weet... het fascineert hem. Hij zal geboeid en eerbiedig, verlangend luisteren naar de raadselachtige verhalen.
Het enige wat hierbij kan mislopen is dat hij het Gezag hoog boven zich zou plaatsten, en dat hij de Wereld beschouwt als energetisch gestuurd door een soort van Super-Kracht, die boven alles verheven staat. Hij kan zich dan ‘overgeven aan’ of in de handen leggen van een of ander Hoger Gezag, zonder te beseffen dat hijzelf zijn levenskrachten dient te sturen. Als kleine mens (zo voelt hij zich) legt hij zich in handen van het Grootse, onvatbare.

Omdat hij te weinig gelooft in zijn individuele waarde en krachten, als Mens, kunnen energieën worden onderdrukt. Hij houdt zich in...; hij duwt zichzelf niet echt door... Een spanningsveld, een kortsluiting binnen dc persoonlijkheid kan zich manifesteren. Hij treedt niet echt naar buiten met zijn mogelijkheden; hij beleeft het allemaal binnen zijn muren. Energieën houden zich vast, potten zich op. Dit kan bijvoorbeeld gepaard gaan met Zenuwpijntjes; de mens zal zich echter niet achter zijn tandpijn mogen verschuilen om niet echt met zijn IK te moeten tevoorschijn treden. Integendeel hij zal zien dat de kwaaltjes juist het gevolg zijn van de zelf-onderdrukking!

De grote draak, de boze boeman, de vermomde duivel, de geheimzinnige engel, de mysteriën van het geloof, de verschillende gedaan- ten van de godheid... ; deze mens kan het zich allemaal wel levendig voorstellen. Hij houdt meestal van sprookjes en religieuze of mythische verhalen... Hij tracht -in positieve zin- de oer-betekenis ervan wel te doorvoelen en te vatten. Hij heeft het vermogen om hierin met genoegen rond te dolen. Hij zal er wel steeds op moeten letten het contact met de aarde niet uit het oog te verliezen.

Verzinnen en verbeelden... alsof het écht allemaal gebeurd is ; hij is de ideale verteller. Hij kan de fantasie van anderen aanspreken. Symbolen kunnen een eigen leven gaan leiden. Zolang de mens zelf zijn fantasie niet voor werkelijkheid houdt, is alles O.K.

Het is best dat deze mensen niet met machten en krachten gaan werken of ‘spelen’, anders zou het hen wel eens kunnen vergaan als de leerling tovenaar, die niet meer wist hoe het water te stoppen... nadat hij om water had ‘gevraagd’. Noch mag hij slachtoffer worden van zijn creaties in de geest, of de paranoïde ervaringen zouden hem de stuipen op het lijf jagen: hij hoeft niet te vrezen, doch slechts op te houden met het creëren van een eigen wereldje, dat slechts gebouwd is op verlangens en verbeelding, dat slechts zijn wortels heeft in de wereld van de ‘geest’-los-van de aarde. Hij zal zich naar het echte Leven keren nu! Hij zal zich niet langer mogen richten naar deze dimensies, waar ook de doodse tussenfasen van een mens lagen, of angsten kunnen hem tergen.

Waar het soms op neer komt bij deze mensen, die zich onvoldoende in hun aardse IK vestigen: de onderdrukte eigen scheppingskrachten gaan een eigen leven leiden en voeden slechts de verbeelding. Het is best mogelijk dat zij zich (alsof het werkelijk is !) bijvoorbeeld inbeelden door een Ufo ontvoerd te zijn (problematiek van macht-en-seksualiteit dient te worden bekeken), of in één of ander dromenpaleis te hebben vertoefd. In feite gaat het om creaties van de Geestes- krachten, die een uitlaatklep zoeken, die gestalte geven aan een ‘valse’ wereld, omdat ze geen kans krijgen om op AARDE hun wegen te bouwen, daar de Mens zichzelf als IK weigert Gestalte te geven. Deze mens zal dan stoppen met weg te vluchten in irreële sferen... om op kordate wijze, met ‘mannelijk’ assertieve kracht, energieën te gaan benutten in een ‘aards werk’. Dan pas zal hij ‘werkelijkheid’ zien.

Doet hij dit niet, dan is hij in staat door zijn geest ‘geziene’ verhalen te vertellen, waarvan hijzelf gelooft dat ze werkelijkheid zijn. Of hij beeldt zich allerlei zaken in in verband met zijn toekomst of met zijn relatie tot een partner bijvoorbeeld, waar in realiteit niet veel van zal blijken te kloppen.

Deze mens zal steeds moeten vertrekken van de werkelijkheid, niet van datgene wat hij wenst als werkelijkheid te zien, of hij loopt met zijn hoofd tegen de lamp.

Hij kan zich opperbest inleven in de wereld van het Kind; als op een draaimolen geeft hij zich over aan het draaien in de wind... Hij geeft zich over aan de muziek en voelt zich in een hemelse, tijdloze roes. Hij geeft zich over aan ‘het’. Tot de draaimolen stopt: en het contact met de aarde kan dan wel eens hard aankomen.

Zolang hij zichzelf niet verliest, zolang hij het contact met zijn Basis niet verliest, zolang hij maar met zijn voeten op de aarde blijft, mag hij zich best openstellen voor het weidse en het onbekende. Hij zal steeds goed KIJKEN naar feiten in de werkelijkheid en niet leven op het platform van de Droom. Hij mag niet leven ‘in de geest’, maar zal steeds moeten verblijven in zijn Totale Zelf hier op aarde. Hij zal de één-kracht stevig moeten vestigen; hij zal zich aan niets of niemand anders mogen overgeven dan aan zijn IK.

In bepaalde gevallen grijpt bij deze mens een schizoïde evolutie plaats : hij vereenzelvigt zich met de ongevormde, kosmische oer- sferen en verliest hierin zijn IK. Hij is dan overgeleverd aan onbewuste energetische krachten, zonder dat hij hier enig benul van heeft. Hij is DE grote man, hij is de machtige, hij is de grootste, autoritaire, arrogante Boeman of reuze-aap en iedereen moet naar hem luisteren of doen wat hij zegt. Mogelijk hangt hij het beest uit: hij is een soort van God-de-Beest. Niemand kan (naar zijn mening) aan zijn machtig voorkomen weerstaan. Hij heeft zich geïdentificeerd met het machtige Beeld dat hij in zijn Geest heeft gecreëerd ter compensatie voor de eigen nietigheid. Het beeld wordt voor hem werkelijkheid. Hij kan zich op deze wijze ook vereenzelvigen met de goden, met de heilige, met de profeet, enz. ... Ook op deze wijze neemt hij afstand van zijn werkelijke IK, waardoor hij zichzelf de kans op een individuele groei ontneemt...

De mens met Neptunus in verbinding met Benetnasch zal zijn hoofd als het ware onder de aquariumstolp van de oer-moeder moeten uit halen. Hij zal zich dienen te bevrijden uit de vereenzelviging met de Kosmische oerbron. Hij moet ZICHZELF worden : zeer Individueel, zeer aards en los van zweverige loksferen!

Hij mag zich niet laten leiden door zweverige, religieuze of spirituele filosofieën... , of hij verliest zijn eigen Identiteit hier in. Hij zal eerst met zijn gezond verstand leren kijken naar de nuchtere realiteit. Hij zal zich moeten los-scheuren van deze sferen (filosofieën),
mensen, groepen, bewegingen, enz. ...) die hem hebben willen ‘opslokken’ : hij zal op zeer sterke wijze Gestalte moeten geven aan zijn IK. Hij zal zijn Hoofd losrukken uit de onbestemde oer-sferen: om zijn geesteskracht nu voor zichzelf te benutten op een creatieve aards-gerichte wijze.